zondag 29 november 2009

GODSDIENST Opdracht 3: Enkele impulsen uit de ‘In de kijker’ over Engelen. 29/11/2009

Je krijgt van je leerlingen tijdens de godsdienstles ongetwijfeld een aantal vragen waarop je moeilijk kan antwoorden. Soms weet je ook niet hoe je die dingen bespreekbaar maakt. Engelen is wel zo’n onderwerp. Engelen spreken tot de verbeelding zeker bij kleuters en kinderen van de lagere school. Als je een bijbelverhaal vertelt waarin een engel voorkomt, zullen er zeker leerlingen zijn die graag willen weten wat een engel eigenlijk is en wat hij doet. In dit geval is het handig als je naar een site als de Thomas-webpagina kan grijpen.

Je kan ervoor kiezen om zelf op de site over dit onderwerp te lezen. Met deze achtergrondinformatie op zak probeer je dan een gedegen antwoord te geven op de vragen van de leerlingen. Maar je kan ook beslissen een hele les te wijden aan dit onderwerp en dan helpt deze site je al aardig op weg.

Ik vind de uitleg die over de engel gegeven wordt op de site mooi. Mensen hebben soms hevige verlangens, ideeën, dromen. Deze kunnen soms zo sterk zijn dat ze ons niet meer loslaten. Ze worden een soort van boodschap, iets dat ons erg beïnvloedt in ons denken en doen. Boodschappen van God zijn anders dan andere boodschappen, ze komen voort uit de droom van God met de mens. De engel maakt de boodschappen van God voor de mens herkenbaar, de engel functioneert als een soort signaal.

Ook de opbouw van de ‘in de kijker’ draagt bij aan de uitleg. Men start vanuit de kinderen zelf: ze mogen aan de hand van de doe-suggesties praten over hun gevoelens, ideeën en verlangens. Ze merken dat sommige dingen hen nauwer aan het hart liggen dan anderen. Die sterke gevoelens, ideeën kunnen boodschappen worden die ons leven beïnvloeden.
Daarna gaat men hiervan voorbeelden uit de geschiedenis bespreken zoals Galileï en Martin Luther King. De kinderen beseffen dat bepaalde boodschappen soms heel erg belangrijk zijn en eigenlijk niet genegeerd kunnen worden.
Pas in de volgende stap gaat men naar de moeilijkere, symbolische taal van het geloof in de bijbelverhalen. De kinderen beseffen dat het moeilijk is om boodschappen van God te herkennen en dat de engel in bijbelverhalen als een soort signaal fungeert om de boodschap van God aan te geven.

zondag 22 november 2009

GODSDIENST Een eigen godsdienstlokaal is een aanwinst voor de godsdienstleerkracht.


Op mijn stageschool heeft de godsdienstleerkracht een eigen godsdienstlokaal. Dat geeft een aantal voordelen. Er moet bijvoorbeeld niet gesleurd worden met didactisch materiaal van de ene klas naar de andere. Alles wat leerkracht nodig heeft, is in het lokaal aanwezig: handboeken, knutselmateriaal, een radio, een pc, een paaskaars, …

De leerkracht kan dingen ophangen op de verschillende prikborden. Zo zie je op het prikbord voor elk leerjaar de elementen hangen van het thema waar ze op dit moment mee bezig zijn.

Er hangt ook een tijdlijn met daarop de periode van het Oude en Nieuwe testament aangeduid. Daarop kan de leerkracht gemakkelijk de verhalen uit de Bijbel situeren. Tegen de muur hangen landkaarten waarop de leerkracht de verschillende plaatsen beschreven in de Bijbel kan aanwijzen.

De leerlingen zitten in het lokaal ook aan 5-hoekige tafeltjes, dat bevordert de gemoedelijke sfeer in de les en zo kunnen de leerlingen gemakkelijk in groepjes werken.

zondag 15 november 2009

GODSDIENST Opdracht 5: Observatie van een Godsdienstles. 13/11/2009

Lesinhoud

De leerlingen hebben in de vorige les de opdracht gekregen een kaars mee te brengen die voor hen een speciale betekenis heeft. Aan het begin van de les vraagt de leerkracht voor welke gelegenheid de kaars gebrand heeft. Iedereen mag het verhaal van zijn kaars vertellen. Ook de leerkracht vertelt over verschillende momenten in haar leven dat ze een kaars gebrand heeft. De leerkracht neemt de tijd om naar de verhalen te luisteren. Daarna mogen de kinderen in hun werkschrift dat verhaal neerschrijven dat hen het meest getroffen heeft. Als een soort samenvatting wordt er klassikaal in het werkschrift genoteerd om welke redenen mensen kaarsen branden.

In het tweede deel van de les worden artikels gelezen over de hulde aan het graf van de onbekende soldaat en over het Olympus-vuur. De leerkracht vraagt aan de leerlingen wat het vuur in de beide verhalen symboliseert.

Het ‘vuurlied’ wordt gespeeld.

Aan het einde van de les voert de leerkacht nog een afrondend gesprek waarin ze een aantal vragen stelt. Ken je vurige mensen? Ken je mensen die vurig moeten zijn in hun beroep? Ze legt ook de link met de volgende les door te vragen of iemand inwendig al eens in vuur en vlam heeft gestaan. In de volgende lessen gaat het namelijk over verliefdheid.

Wat is het onderwerp van deze les?

Het thema waar ze vorige les mee begonnen zijn is vuur. In deze les vragen de leerkracht en de leerlingen zich af om welke redenen mensen kaarsen branden.

Welke levensvraag komt in de les aan bod?

Ik weet niet of we in deze les echt een levensvraag vinden. De leerlingen hebben wel geleerd dat mensen nood hebben aan bepaalde symbolen, rituelen om gevoelens uit te drukken of gebeurtenissen te verwerken.

Wat zijn de grote stappen (de fases) die in deze les gezet worden met de leerlingen?

Intro
De leerkracht situeert kort waar dat ze gekomen zijn. Ze herhaalt even wat ze de vorige keer gedaan hebben.

Verkenning
De leerlingen mogen het verhaal vertellen dat aan hun kaars verbonden is.

Verdieping
In het werkschrift noteren ze welk verhaal hen het meest is bijgebleven.

De teksten van de hulde aan het graf van de onbekende soldaat en het Olympus-vuur worden gelezen en besproken.

Het slot
Het afondend gesprek is het slot van de les.

Ik heb de verwerking als element bewust niet benoemd omdat ik vind dat je de verwerking eigenlijk niet of nauwelijks terug vindt in deze les. Ik heb geprobeerd de vijf fases van een Godsdienstles te benoemen maar ik vind ze eigenlijk niet zo goed uitgewerkt in deze les.

Welke handleiding wordt gebruikt?

De Tuin van Heden.

Wat is de sfeer in deze les? Onderscheidt deze zich van andere lessen? Waarin wel, waarin niet? Hoe wordt aan deze sfeer gewerkt?

De sfeer in de les is gemoedelijker dan in een andere les. De leerlingen mogen over hun eigen ervaringen vertellen, mogen hun eigen mening geven. Kortom ze krijgen meer de kans om hun eigen te zijn. Ze staan stil bij een aantal zaken, je kan de Godsdienstles zien als een rustmoment waarin ze de tijd krijgen om een aantal gebeurtenissen te verwerken. In andere lessen krijgen ze hier minder kans toe.

Er wordt aan de sfeer gewerkt door kaarsen te branden, muziek te spelen, verhalen te lezen, … De kinderen zitten in groepjes aan 5-hoekige tafels. Tijdens bepaalde activiteiten, bijvoorbeeld knutselen, mag er al eens rustig gebabbeld worden.

Hoe reageren de kinderen op deze les? Welke momenten zijn ze betrokken, op welke momenten zie je de betrokkenheid dalen?

Ik vind eigenlijk dat de kinderen weinig betrokken zijn. Er komen weinig spontane verhalen over de kaarsen. Als de leerkracht vragen stelt reageren de leerlingen bijna niet. Slechts op het einde in het afrondend gesprek komt er wat meer animo, vooral als het over verliefdheid gaat.

Noteer enkele voorbeelden van levensvragen die deze kinderen stellen.

Ik vind geen voorbeelden terug van levensvragen die de kinderen zich gesteld hebben.

Aan welke component wordt vooral gewerkt?

Volgens mij is de belangrijkste component in deze les het openstaan voor symboliek.

De kinderen moeten weergeven wat de kaars die ze hebben meegebracht voor hen betekent, om welke reden dat ze die gebrand hebben.

Ze moeten momenten, rituelen, vieringen,… opnoemen waarbij er kaarsen gebrand worden.

Ze moeten één woord kunnen plakken op wat het vuur symboliseert in het verhaal over het Olympus-vuur en het verhaal van de hulde aan het graf van de onbekende soldaat.

In de les wordt symboliserende taal gebruikt: ken je vurige mensen, ken je mensen die in hun beroep vurig moeten zijn, wie heeft inwendig al in vuur en vlam gestaan?

GODSDIENST Opdracht 3: Lezen en bespreken van een Naomi.




'Sterren aan de hemel’




Inhoud van het tijdschrift

In het tijdschrift worden de verschillende betekenissen van het woord ster belicht. Het begint met een laagdrempelig verhaaltje waarin de symbolische betekenis van het woordje ster wordt uitgelegd. In het volgende artikel wordt aangetoond dat er in de wereld rondom ons mensen zijn die een ster zijn voor andere mensen. Aan de hand van een aantal spelletjes wordt daarna de symbolische betekenis van het woordje ster verder uitgediept. In het tweede deel wordt de link gelegd met de geboorte van Jezus bij het knutselen van de ster die de weg wees naar de stal waar Jezus geboren is. In de versjes over Jezus en Abraham op de laatste bladzijde wordt telkens het woordje ster gebruikt.




Eigen mening

De verschillende items in het boekje zijn zeer geschikt om een les mee te beginnen of ter verdieping of verwerking van een bepaald thema. Maar ik vind de verschillende items misschien iets te weinig uitgewerkt. Het verhaal van Jean Vanier mocht bijvoorbeeld wat uitgebreider zijn. Er mocht wat meer duiding gegeven worden. Er zitten ook geen overgangen tussen de verschillende items, ze volgen mekaar gewoon op. De verschillende elementen mochten meer gekaderd worden in een groter geheel.



donderdag 12 november 2009

GODSDIENST Observatie twee lesuren Godsdienst in het 2de leerjaar 22/10/2009


Lesinhoud


Bij aanvang van het eerste lesuur wordt de paaskaars aangestoken en wordt er samen gebeden. Vóór de leerkracht aan het gebed begint, vraagt zij aan de leerlingen voor wat ze allemaal willen bidden. Ze laat een aantal kinderen hun intenties vertellen. Ze benadrukt dat de kinderen ook in stilte voor iets kunnen bidden als ze liever niet vertellen waarvoor ze bidden. Als er kinderen zijn die niet willen meebidden, hoeft dat niet maar iedereen moet wel stil zijn.


De leerkracht grijpt terug naar de vorige les. In die les zijn ze gaan wandelen in het bos en hebben ze de natuur verkend. In de natuur zagen ze dingen die ze mooi vonden, die noemden ze de waauw-dingen. Maar er waren ook dingen die ze niet mooi vonden. Er waren zelfs dingen waar ze bang van waren. De kinderen mogen dingen opnoemen waar ze bang van zijn. Enkele voorbeelden zijn: de spin, de netel, de mug, … Dan vraagt de leerkracht: wie al die dingen gemaakt heeft. Is er een mens die al die mooie dingen kan maken zoals de planten, de dieren,…. Kunnen de mensen dat? Neen, daar moet je heel speciaal voor zijn. Wie was het? Vroeger hebben de mensen daar een verhaal over geschreven, om uit te leggen hoe al dat moois tot stand kwam. Dat vinden we terug in het Scheppingsverhaal. Dat is het verhaal over hoe God de wereld heeft gemaakt.


De leerkracht leest het Scheppingsverhaal.


Na het verhaal vraagt ze aan de kinderen of het letterlijk zo gebeurd is zoals het in het verhaal is beschreven. Ze concludeert samen met de kinderen dat het niet zo letterlijk gebeurd is en dat de mensen zochten naar een verklaring voor al dat moois. De mensen wilden weten hoe alles ontstaan is en schreven dit neer in een verhaal.


In het tweede uur mogen de leerlingen knutselen: ze mogen hun eigen schepping knutselen. Ze knippen en kleuren figuurtjes en kleven die op een kartonnen achtergrond (zie foto in bijlage). Tijdens het knutselen wordt er rustige muziek gespeeld.


Vind je de vijf geboden van goed godsdienstonderwijs terug in de les?


1. Verken met de kinderen de levensbeschouwelijke dimensie van het leven.

De leerkracht stelt de vraag wie al dat moois gemaakt heeft. Als antwoord daarop leest ze het Scheppingsverhaal. Daarna legt ze uit dat de kinderen het verhaal niet letterlijk mogen opvatten, dat mensen dit verhaal geschreven hebben omdat ze zochten naar een verklaring voor al dat moois. In de zoektocht naar wie dat moois gemaakt heeft, ontdekt ze met de kinderen de levensbeschouwelijke dimensie van het leven.

2. Wek daarbij hun belangstelling voor elementen van christelijk geloven (traditie).

Voorbeelden hiervan zijn:
- het aansteken van de kaars,
- het gebed bij aanvang van het lesuur,
- het verhaal uit de bijbel.

3. Geef de kinderen kansen om zelf actief te leren, te verkennen, na te denken, te ontdekken.

Voorbeelden hiervan zijn:
- de herfstwandeling: verkenning van de natuur,
- het maken van het knutselwerk,
- het zelf mogen voorbeelden opnoemen,
- het zelf mogen kiezen voor wat ze bidden.

4. Maak verscheidenheid binnen en buiten de klas zichtbaar en relevant voor het leren.


- Wie niet wil meebidden, hoeft niet maar moet wel stil zijn uit respect voor

de anderen.
- Bij het bidden laat ze kinderen die in stilte voor iets willen bidden ook vrij daarin.
- Tijdens de herfstwandeling mag iedereen zijn mening geven over de mooie en minder mooie dingen in de natuur.

5. Bied de kinderen ruimte om eigenheid als mens en gelovige te vinden, te uiten, te beleven, te vieren.


- Bij het gebed mogen ze zelf aangeven voor wie of wat ze willen bidden.
- Ze mogen in stilte voor iets bidden.
- Wie niet wil meebidden, hoeft dat niet.
- Ze mogen dingen opnoemen die ze mooi vinden en waar ze schrik van hebben.
- Ze kunnen hun creativiteit uiten in het knutselwerk.


Vind je de visie van het leerplan terug in de les?


De volgende elementen uit de visie komen volgens mij in de les voor.

De identiteitsvorming van de leerlingen wordt gestimuleerd want er wordt in deze les gewerkt aan de groei van de kinderen op levensbeschouwelijk vlak namelijk door de zoektocht naar een verklaring voor al dat moois.

Deze les kan voor de leerlingen een eerste of vernieuwde kennismaking zijn met de Blijde Boodschap en het christendom. De leerkracht wil interesse wekken voor een godsdienstige en gelovige benadering van het leven.

De leerlingen worden in deze les uitgenodigd om na te denken over de werkelijkheid waarin ze leven.

De les geeft informatie over en inzicht in de christelijke godsdienst, de leerlingen worden uitgenodigd tot een levensbeschouwelijke en godsdienstige benadering van de werkelijkheid. Ze krijgen kansen tot verwondering en bewondering.

Deze les maakt een link met andere vakken die op een andere manier kunnen ingaan op de vraag hoe alles ontstaan is.

Er wordt samen geluisterd naar Gods Woord. Via verschillende werkvormen zoals het lezen van het verhaal en het knutselen, komen de kinderen op het spoor van Gods Woord.

Ze leren de woordenschat en de taal van het christendom kennen. Ze leren omgaan met de vraag naar God.