Lesinhoud
Bij aanvang van het eerste lesuur wordt de paaskaars aangestoken en wordt er samen gebeden. Vóór de leerkracht aan het gebed begint, vraagt zij aan de leerlingen voor wat ze allemaal willen bidden. Ze laat een aantal kinderen hun intenties vertellen. Ze benadrukt dat de kinderen ook in stilte voor iets kunnen bidden als ze liever niet vertellen waarvoor ze bidden. Als er kinderen zijn die niet willen meebidden, hoeft dat niet maar iedereen moet wel stil zijn.
De leerkracht grijpt terug naar de vorige les. In die les zijn ze gaan wandelen in het bos en hebben ze de natuur verkend. In de natuur zagen ze dingen die ze mooi vonden, die noemden ze de waauw-dingen. Maar er waren ook dingen die ze niet mooi vonden. Er waren zelfs dingen waar ze bang van waren. De kinderen mogen dingen opnoemen waar ze bang van zijn. Enkele voorbeelden zijn: de spin, de netel, de mug, … Dan vraagt de leerkracht: wie al die dingen gemaakt heeft. Is er een mens die al die mooie dingen kan maken zoals de planten, de dieren,…. Kunnen de mensen dat? Neen, daar moet je heel speciaal voor zijn. Wie was het? Vroeger hebben de mensen daar een verhaal over geschreven, om uit te leggen hoe al dat moois tot stand kwam. Dat vinden we terug in het Scheppingsverhaal. Dat is het verhaal over hoe God de wereld heeft gemaakt.
De leerkracht leest het Scheppingsverhaal.
Na het verhaal vraagt ze aan de kinderen of het letterlijk zo gebeurd is zoals het in het verhaal is beschreven. Ze concludeert samen met de kinderen dat het niet zo letterlijk gebeurd is en dat de mensen zochten naar een verklaring voor al dat moois. De mensen wilden weten hoe alles ontstaan is en schreven dit neer in een verhaal.
In het tweede uur mogen de leerlingen knutselen: ze mogen hun eigen schepping knutselen. Ze knippen en kleuren figuurtjes en kleven die op een kartonnen achtergrond (zie foto in bijlage). Tijdens het knutselen wordt er rustige muziek gespeeld.
Vind je de vijf geboden van goed godsdienstonderwijs terug in de les?
De leerkracht stelt de vraag wie al dat moois gemaakt heeft. Als antwoord daarop leest ze het Scheppingsverhaal. Daarna legt ze uit dat de kinderen het verhaal niet letterlijk mogen opvatten, dat mensen dit verhaal geschreven hebben omdat ze zochten naar een verklaring voor al dat moois. In de zoektocht naar wie dat moois gemaakt heeft, ontdekt ze met de kinderen de levensbeschouwelijke dimensie van het leven.
2. Wek daarbij hun belangstelling voor elementen van christelijk geloven (traditie).
Voorbeelden hiervan zijn:
- het aansteken van de kaars,
- het gebed bij aanvang van het lesuur,
- het verhaal uit de bijbel.
3. Geef de kinderen kansen om zelf actief te leren, te verkennen, na te denken, te ontdekken.
- het aansteken van de kaars,
- het gebed bij aanvang van het lesuur,
- het verhaal uit de bijbel.
3. Geef de kinderen kansen om zelf actief te leren, te verkennen, na te denken, te ontdekken.
Voorbeelden hiervan zijn:
- de herfstwandeling: verkenning van de natuur,
- het maken van het knutselwerk,
- het zelf mogen voorbeelden opnoemen,
- het zelf mogen kiezen voor wat ze bidden.
4. Maak verscheidenheid binnen en buiten de klas zichtbaar en relevant voor het leren.
- de herfstwandeling: verkenning van de natuur,
- het maken van het knutselwerk,
- het zelf mogen voorbeelden opnoemen,
- het zelf mogen kiezen voor wat ze bidden.
4. Maak verscheidenheid binnen en buiten de klas zichtbaar en relevant voor het leren.
- Wie niet wil meebidden, hoeft niet maar moet wel stil zijn uit respect voor
de anderen.
- Bij het bidden laat ze kinderen die in stilte voor iets willen bidden ook vrij daarin.
- Tijdens de herfstwandeling mag iedereen zijn mening geven over de mooie en minder mooie dingen in de natuur.
5. Bied de kinderen ruimte om eigenheid als mens en gelovige te vinden, te uiten, te beleven, te vieren.
- Bij het bidden laat ze kinderen die in stilte voor iets willen bidden ook vrij daarin.
- Tijdens de herfstwandeling mag iedereen zijn mening geven over de mooie en minder mooie dingen in de natuur.
5. Bied de kinderen ruimte om eigenheid als mens en gelovige te vinden, te uiten, te beleven, te vieren.
- Bij het gebed mogen ze zelf aangeven voor wie of wat ze willen bidden.
- Ze mogen in stilte voor iets bidden.
- Wie niet wil meebidden, hoeft dat niet.
- Ze mogen dingen opnoemen die ze mooi vinden en waar ze schrik van hebben.
- Ze kunnen hun creativiteit uiten in het knutselwerk.
Vind je de visie van het leerplan terug in de les?
De identiteitsvorming van de leerlingen wordt gestimuleerd want er wordt in deze les gewerkt aan de groei van de kinderen op levensbeschouwelijk vlak namelijk door de zoektocht naar een verklaring voor al dat moois.
Deze les kan voor de leerlingen een eerste of vernieuwde kennismaking zijn met de Blijde Boodschap en het christendom. De leerkracht wil interesse wekken voor een godsdienstige en gelovige benadering van het leven.
De leerlingen worden in deze les uitgenodigd om na te denken over de werkelijkheid waarin ze leven.
De les geeft informatie over en inzicht in de christelijke godsdienst, de leerlingen worden uitgenodigd tot een levensbeschouwelijke en godsdienstige benadering van de werkelijkheid. Ze krijgen kansen tot verwondering en bewondering.
Deze les maakt een link met andere vakken die op een andere manier kunnen ingaan op de vraag hoe alles ontstaan is.
Er wordt samen geluisterd naar Gods Woord. Via verschillende werkvormen zoals het lezen van het verhaal en het knutselen, komen de kinderen op het spoor van Gods Woord.
Ze leren de woordenschat en de taal van het christendom kennen. Ze leren omgaan met de vraag naar God.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten