maandag 17 mei 2010
WO Machines op de boerderij
Tractor
Een tractor is een voertuig dat speciaal is ontwikkeld voor gebruik in de landbouw: hij kan werktuigen e.a. trekken, duwen of slepen.
Over het algemeen zijn de achterwielen groter dan de voorwielen. Hierdoor kan een trekker zich beter voortbewegen over het veld. Achter de tractor kunnen allerlei landbouwwerktuigen worden gekoppeld waarmee geploegd, gezaaid, bemest en geoogst kan worden, zoals een eg, een ploeg,…
Maaidorser
Een maaidorser, maaidorsmachine, pikdorser wordt gebruikt voor het oogsten van graangewassen, koolzaad en graszaad.
De machine is een combinatie van de zwadmaaier en de dorsmachine.
De machine is uitgerust met een maaibalk, maaibord, haspel, vijzel, dorstrommel en zeven. Hierdoor wordt in één werkgang het gewas gemaaid, gedorst en het zaad geschoond. Het gewas wordt een stukje boven de grond afgemaaid, waardoor er een klein stompje van de stengel (de stoppel) achterblijft. Het gewas valt na het maaien op het maaibord en wordt door een ronddraaiende haspel en een opvoerband of vijzel de dorstrommel ingevoerd. De gewasstroom wordt tussen de dorstrommel en de mantel gevoerd waar door wrijving het zaad (korrel) van het stro wordt gescheiden. Vervolgens komt het stro op de schudders en de met het stro nog meegevoerde korrels vallen door gaten naar beneden op de bovenste zeef. Onder deze zeef zit er nog een. De bovenste zeef heeft grotere gaten dan de onderste zeef. Door een ventilator wordt er een luchtstroom door de zeven gestuwd, hierdoor vallen alleen de zwaardere delen (het zaad) door de zeven. Uit het schoningsproces komen drie productstromen. Alles wat op de bovenste zeef blijft liggen, bestaat uit kaf en lege aren. Dit valt op de grond. Alles wat op de onderste zeef blijft liggen, bestaat uit (half)ongedorste aren en korrels die nog aan het kaf vastzitten. Dit wordt opnieuw naar de dorstrommel getransporteerd en nog een keer gedorst. Alles wat door de onderste zeef heen valt, bestaat uit schoon zaad dat naar de graantank wordt getransporteerd. Als deze vol is wordt deze gelost door een systeem van vijzels. Moderne maaidorsers kunnen tot ongeveer 8 ton graan opslaan in de tank. Het stro kan in een zwad achter de maaidorser op de grond worden gedeponeerd.
bron: www.wikipedia.org
WO Geitenkaas,….mèèèèèèè!
Geitenkaas wordt gemaakt van geitenmelk. De belangrijkste andere bestanddelen van kaas zijn: vet, eiwit en melkzouten. Leuk om te weten is dat men geitenkaas maakt van de melk omdat de melk niet lang houdbaar is. Door er kaas van te maken kan men de belangrijke bestanddelen langer behouden.
Na de bereiding zal de kaas tijdens het rijpen geleidelijk veranderingen ondergaan, waardoor het de gewenste eigenschappen zal krijgen.
Geitenkaas is witter van kleur dan kaas gemaakt van koeienmelk. Dit komt doordat geiten alle caroteen (bevat oranje kleurstof) uit het voer in hun spijsverteringskanaal omzetten in vitamine A. De vetzuurmoleculen in geitenmelk zijn kleiner dan in koeienmelk, waardoor geitenkaas lichter verteerbaar is.
Geitenmelk wordt verwerkt tot halfharde kaassoorten en verse kaassoorten. Kleine halfharde geitenkaasjes van ongeveer 500 gram kunnen al na 10 tot 14 dagen worden gegeten. De kaas smaakt dan als jonge kaas. Het verouderingsproces gaat bij geitenkaas veel sneller dan bij kaas van koeienmelk. Na vier weken smaakt geitenkaas al naar oude kaas. Bij grotere kazen verloopt het rijpingsproces langzamer.
Er wordt ook verse en halfharde geitenkaas gemaakt waaraan verschillende soorten kruiden zijn toegevoegd, zoals selderij, bieslook, knoflook of brandnetel.
bron: www.wikipedia.org
WO Wat is dat aroma…. paardenmest?
Organische mest is samengesteld uit uitwerpselen, urine en stro. De volgende belangrijkste soorten organische mest kunnen onderscheiden worden: paardenmest, rundermest, varkensmest, kippenmest. Deze mest moet een hele tijd rusten. Tijdens deze periode ondergaat deze mest een aantal organische afbraakprocessen. Daarna is de mest geschikt om te bemesten. De mest wordt op de akkers gestrooid om de bodem vruchtbaar te maken. De mest wordt veelal met een mestverspreider achter een tractor over het gras- of bouwland verspreid.
Paardenmest
Paardenmest is tegenwoordig de belangrijkste soort stalmest. De paardenmest wordt gebruikt voor de champignonteelt. Vroeger werd paardenmest ook gebruikt voor het opwarmen van broeibakken voor de teelt van komkommers. Paardenstalmest gaat namelijk zeer gemakkelijk broeien door de aanwezige ammoniak en bacteriën.
bron: www.wikipedia.org
Paardenmest
Paardenmest is tegenwoordig de belangrijkste soort stalmest. De paardenmest wordt gebruikt voor de champignonteelt. Vroeger werd paardenmest ook gebruikt voor het opwarmen van broeibakken voor de teelt van komkommers. Paardenstalmest gaat namelijk zeer gemakkelijk broeien door de aanwezige ammoniak en bacteriën.
bron: www.wikipedia.org
WO Hooi, graan of stro…?
Hooi
Hooi bestaat hoofdzakelijk uit gedroogd gras, maar er zitten ook andere planten in die tussen het gras groeien. Hooi wordt gebruikt als voedsel voor dieren tijdens de winter of in droge perioden als er weinig grasgroei is. Hooi wordt gemaakt door een weide te maaien en het gemaaide gras enige tijd te laten liggen om het te laten drogen in de zon. Wel moet het gras enkele malen geschud worden om het goed droog te krijgen.
Stro
Stro bestaat uit de droge bloeistengels van graanplanten (tarwe, gerst, haver, rogge). Bij het maaidorsen van graan blijven de plantenstengels met de uitgedorste aren achter op het land. Deze worden tot grote ronde balen opgerold of tot rechthoekige strobalen samengeperst. Stro wordt gebruikt in de stallen van paarden, runderen, schapen… Stro kent ook vele andere toepassingen zoals bij het maken van compost, als verpakkingsmateriaal voor breekbare goederen, voor het vlechten van figuren, als bouwmateriaal,… Stro vermengd met uitwerpselen van dieren noemt men (stal)mest.
Graan
Graan is een verzamelnaam voor eenzaadlobbige cultuurgewassen die samen wereldwijd de belangrijkste voedingsbron voor de mens vormen.
De groep bevat onder andere:
gerst
gierst
haver
maïs
tarwe
rogge
bronnen: www.wikipedia.org, www.moleculeneducatief.nl
WO Introduceer de boerderij
Ik heb voor mijn stageperiode in mei in het eerste leerjaar het thema boerderij uitgewerkt. Als introductie van het thema heb ik ervoor gekozen om de kinderen via hun zintuigen in aanraking te brengen met een aantal elementen van de boerderij. Op basis hiervan konden de kinderen het thema dan raden. Hieronder beschrijf ik in het kort een aantal opmerkelijke elementen uit mijn introductie.
Ik heb de kinderen laten tasten in een zak met hooi. Ik heb hen gevraagd om te benoemen wat ze voelden. Ze gaven verschillende antwoorden: hooi, stro en graan. Ik heb hierop ingespeeld door ze te laten beschrijven wat ze voelden. Het beschrijven was voor de kinderen niet zo gemakkelijk. Ik heb ze dan ook een beetje gestuurd: zijn het dunne sprieten of dikkere, voel je er kleine bolletjes aan of zijn ze vlak? Ik heb hen daarna het verschil tussen hooi, stro en graan uitgelegd.
De kinderen hebben ook mogen ruiken aan een verduisterde doos met paardenmest. De kinderen benoemden het bijna allemaal als grond. Eigenlijk is dit niet zo raar. Ik stond er zelf verwonderd van dat die paardenmest eigenlijk niet zo erg stinkt. Toen ik vroeg aan de kinderen of het lekker rook, geraakten ze stilletjes aan op het juiste spoor.
Ik heb achteraf nog eens aan een paardenliefhebber gevraagd hoe dat kan dat de mest niet zo erg stinkt. Ze vertelde me dat de hopen mest waar urine in terecht is gekomen erger stinken dan de paardenmest op zichzelf.
Het geblinddoekt proeven verliep heel vlot. De kinderen herkenden onmiddellijk een ei. Bij het proeven van de geitenkaas, konden de kinderen onmiddellijk de smaak van kaas herkennen. Ze vertelden ook dat die kaas eigenlijk niet zo lekker was (geitenkaas smaakt een beetje bitter). Een kind uit de klas herkende de kaas toen hij hem zag en riep: ‘Dat is geitenkaas.’
De geluiden van boerderijdieren herkennen was natuurlijk een makkie voor de kinderen.
Op voorhand heb ik lang nagedacht over welke machines ik de kinderen zou laten zien. Een tractor vond ik in eerste instantie te gemakkelijk. Ik heb ze eerst een maaidorser laten zien. Weinig kinderen wisten wat het was. Toch wist één leerling in de klas wat het was. Hij kon zelfs uitleggen waarvoor het gebruikt wordt. Dat is mooi. Zo leren de kinderen bij. Daarna heb ik toch een tractor laten zien. Ik zei tegen de kinderen: ‘Ik weet wel dat iedereen weet wat dit is, maar kan iemand mij ook vertellen waarvoor het gebruikt wordt?’ De leerlingen moesten even nadenken maar konden toch in eigen woorden de functie van een tractor omschrijven.
In eerste instantie lijkt het maken van zo’n introductie eenvoudig. Maar niets is minder waar. Als je bezig bent met de voorbereiding, besef je dat je wel goed moet weten wat je de kinderen voorschotelt. Je moet zelf goed weten wat het is, waar het vandaan komt en waarvoor het gebruikt wordt. Soms stel je vast dat je het antwoord zelf niet weet of dat je niet op een kwalitatieve manier kan uitleggen hoe de vork aan de steel zit. Je moet ook voorbereid zijn op vragen van de kinderen. Zij stellen zich vragen bij dingen waarbij jij je geen vragen (meer) zou stellen. Dus bij het maken van mijn introductie heb ik opzoekingswerk moeten verrichten. Het resultaat van mijn opzoekingswerk vind je in aparte stukjes op deze blog.
Ik vond de introductie geslaagd. Ik denk dat ik een goed evenwicht gevonden heb tussen het aansluiten bij de voorkennis en het kennismaken met nieuwe dingen.
De kinderen waren ook erg betrokken.
Ik heb de kinderen laten tasten in een zak met hooi. Ik heb hen gevraagd om te benoemen wat ze voelden. Ze gaven verschillende antwoorden: hooi, stro en graan. Ik heb hierop ingespeeld door ze te laten beschrijven wat ze voelden. Het beschrijven was voor de kinderen niet zo gemakkelijk. Ik heb ze dan ook een beetje gestuurd: zijn het dunne sprieten of dikkere, voel je er kleine bolletjes aan of zijn ze vlak? Ik heb hen daarna het verschil tussen hooi, stro en graan uitgelegd.
De kinderen hebben ook mogen ruiken aan een verduisterde doos met paardenmest. De kinderen benoemden het bijna allemaal als grond. Eigenlijk is dit niet zo raar. Ik stond er zelf verwonderd van dat die paardenmest eigenlijk niet zo erg stinkt. Toen ik vroeg aan de kinderen of het lekker rook, geraakten ze stilletjes aan op het juiste spoor.
Ik heb achteraf nog eens aan een paardenliefhebber gevraagd hoe dat kan dat de mest niet zo erg stinkt. Ze vertelde me dat de hopen mest waar urine in terecht is gekomen erger stinken dan de paardenmest op zichzelf.
Het geblinddoekt proeven verliep heel vlot. De kinderen herkenden onmiddellijk een ei. Bij het proeven van de geitenkaas, konden de kinderen onmiddellijk de smaak van kaas herkennen. Ze vertelden ook dat die kaas eigenlijk niet zo lekker was (geitenkaas smaakt een beetje bitter). Een kind uit de klas herkende de kaas toen hij hem zag en riep: ‘Dat is geitenkaas.’
De geluiden van boerderijdieren herkennen was natuurlijk een makkie voor de kinderen.
Op voorhand heb ik lang nagedacht over welke machines ik de kinderen zou laten zien. Een tractor vond ik in eerste instantie te gemakkelijk. Ik heb ze eerst een maaidorser laten zien. Weinig kinderen wisten wat het was. Toch wist één leerling in de klas wat het was. Hij kon zelfs uitleggen waarvoor het gebruikt wordt. Dat is mooi. Zo leren de kinderen bij. Daarna heb ik toch een tractor laten zien. Ik zei tegen de kinderen: ‘Ik weet wel dat iedereen weet wat dit is, maar kan iemand mij ook vertellen waarvoor het gebruikt wordt?’ De leerlingen moesten even nadenken maar konden toch in eigen woorden de functie van een tractor omschrijven.
In eerste instantie lijkt het maken van zo’n introductie eenvoudig. Maar niets is minder waar. Als je bezig bent met de voorbereiding, besef je dat je wel goed moet weten wat je de kinderen voorschotelt. Je moet zelf goed weten wat het is, waar het vandaan komt en waarvoor het gebruikt wordt. Soms stel je vast dat je het antwoord zelf niet weet of dat je niet op een kwalitatieve manier kan uitleggen hoe de vork aan de steel zit. Je moet ook voorbereid zijn op vragen van de kinderen. Zij stellen zich vragen bij dingen waarbij jij je geen vragen (meer) zou stellen. Dus bij het maken van mijn introductie heb ik opzoekingswerk moeten verrichten. Het resultaat van mijn opzoekingswerk vind je in aparte stukjes op deze blog.
Ik vond de introductie geslaagd. Ik denk dat ik een goed evenwicht gevonden heb tussen het aansluiten bij de voorkennis en het kennismaken met nieuwe dingen.
De kinderen waren ook erg betrokken.
Abonneren op:
Posts (Atom)