woensdag 30 december 2009

GODSDIENST De profeet in de vis 18/12/2009

Wat heb ik geleerd? Wat vond ik boeiend en wat niet?
Geloof en ongeloof liggen vaak dicht bij elkaar in Bijbelverhalen. Het ene moment is een figuur doordrongen van Gods woord en even later slaat de twijfel toe waardoor de persoon vervalt in oude gewoonten.

Alle spilfiguren twijfelen één of meerdere keren aan het woord van God. Er is geen enkele figuur die blind vertrouwen heeft in God. De boodschap hierachter is volgens mij dat je mag twijfelen. Het is goed je regelmatig af te vragen of dit wel de juiste weg is. Je moet dingen in vraag kunnen stellen.

In vele elementen zie je de hand van God. Soms wordt ook letterlijk gezegd dat iets gebeurd door toedoen van God. Daarom denk ik dat de Bijbel als belangrijke boodschap heeft: heb vertrouwen in God, Hij leidt de mensen door het soms zeer woelige leven. Hij is het die er altijd is, ook al lijkt dat vaak niet zo.

Ik vind het goed dat op verschillende plaatsen in de Bijbel letterlijk gezegd wordt dat het om verhalen gaat, dat het geen vaderlandse geschiedenis is. Het gaat om verhalen die neergeschreven zijn om er iets uit te leren. Vroeger werd die boodschap in de school veel minder meegegeven. Hierdoor bleef je steken in de vraag hoe iets mogelijk was eerder dan je af te vragen wat wil men ons met dit verhaal eigenlijk duidelijk maken. Wat kunnen we hieruit leren?

Hoe vaker je de Bijbel leest, hoe meer dingen je ontdekt en eruit haalt. De tekst zit zodanig doorspekt met symbolische taal dat het zeer moeilijk is om het allemaal te begrijpen. De Bijbel gaat in essentie over hoe iemand moet leven om een goed mens te zijn. Iedereen zal de tekst anders interpreteren en er de voor hem of haar belangrijke elementen uit halen.

Er zit ook humor in de Bijbel. Ik geef drie voorbeelden. Als de profeet Jonas in de vis zit, wordt er het volgende gezegd: ‘Jonas moest natuurlijk wel in de goede richting bidden, met zijn gezicht naar Jeruzalem, naar de tempel maar dat was wel lastig vanuit de rondzwemmende vis.’ In het verhaal van Jonas op de vlucht, wordt er gezegd: ‘ Zij namen hem op en jonasten hem in zee van je een twee drie in godsnaam.’ Dit laatste is een woordspeling op in Gods naam.

Welke vragen roept het lezen van de bijbel bij me op?
Het doel dat men vooropstelde met het opschrijven van deze verhalen is zeker bereikt. Men wilde namelijk dat de verhalen niet verloren zouden gaan. Het feit dat deze verhalen na zoveel eeuwen nog betekenis hebben, bewijst dit. Hoe komt dat eigenlijk dat deze verhalen na zoveel jaren nog betekenis hebben? Die vraag zullen we waarschijnlijk nooit kunnen beantwoorden.
Is het omdat de verhalen soms zo controversieel zijn? De verhalen zijn niet letterlijk zo gebeurd.
Is het omdat het gaat over de eeuwige strijd tussen goed en kwaad, een gevecht van alle tijden en plaatsen?
Is het omdat dit tot nog toe het enige boek is dat zegt hoe een goed mens moet leven? In welk boek vind je nog zoiets terug als de Tien Geboden? Als je daarbij nadenkt is dat toch wel raar, er bestaan boeken over miljoenen onderwerpen maar over dit onderwerp bestaan volgens mij niet veel boeken of teksten. Hebben we niet graag een antwoord op een voor ons allen zeer fundamentele vraag nl. hoe je moet leven om een goed mens te zijn?
Het antwoord zoeken op deze fundamentele vraag is ook de reden waarom er zoveel symbolische taal wordt gebruikt in de Bijbel. Het is moeilijk in klare bewoordingen uit te leggen hoe iemand moet leven om een goed mens te zijn. Dat is niet eenduidig, er bestaat geen pasklaar antwoord voor iedere situatie. Daarom moet men een meer omfloerste taal gebruiken. Die een aanzet geeft tot nadenken over waarmee men bezig is en of men wel goed bezig is.

Is deze Bijbel van Nico Ter Linden wel geschikt voor kinderen van de lagere school? Volgens mij is hij toch zeker te moeilijk voor kinderen van de eerste en de tweede graad. De flashbacks in de geschiedenis, de soms straffe verhalen (van o.a. Simson,…) en de symbolische taal maken dit boek minder geschikt voor kinderen van die leeftijd.
Sommige dingen zijn ook moeilijk te begrijpen en uit te leggen zeker aan kinderen. Zo heb je bijvoorbeeld Achan, hij verovert samen men Jozua Jericho. Achan steelt in Jericho terwijl was afgesproken dat alles wat ze in Jericho zouden vinden, geofferd zou worden. Alleen om die reden wordt hij gedood. Waarom is God hem niet genadig, geeft hij hem nog een tweede kans? Hier zou ik moelijk een antwoord op kunnen geven. Hoe kun je kinderen uitleggen wat hier gebeurd? Wat hiermee bedoeld wordt?

zondag 13 december 2009

GODSDIENST Opdracht 4: Leerplanonderwerpen en krachtlijnen 11/12/2009

Welke componenten komen voor in het leerplanonderwerp ‘WATER’?

A. Vanuit de fundamentele basiscondities
A1. Vertrouwen versus wantrouwen
- Ervaren dat water levengevend maar ook bedreigend kan zijn.

A2. Mogelijkheden versus beperkingen
- De mogelijkheden en beperkingen/bedreigingen van water ontdekken:
de vele manieren van genieten van water, de levensnoodzakelijkheid van water voor de mens, de bedreigende en vernietigende kracht van water.
- Het leren beseffen dat niet iedereen over water kan beschikken.

B. In verbondenheid
B1. Met zichzelf
- Het kunnen aangeven waarom water zo belangrijk is voor henzelf.
- Hun waardering voor water kunnen uiten.

B2. Met anderen
- Het leren beseffen dat niet iedereen over water kan beschikken.

B3. Met gemeenschappen
- Ze ontdekken in het christendom en in andere godsdiensten rituele handelingen waarin water iets zegt over de band tussen gelovige mensen en God.

B4. Met cultuur en natuur
- Het besef dat er ook in eigen omgeving veel water verontreinigd en verspild wordt.

C. Groeien in gevoeligheid voor goed en kwaad
- Het besef dat er ook in eigen omgeving veel water verontreinigd en verspild wordt.
- Het bereid zijn, om met hun mogelijkheden, zorg te dragen voor de kwaliteit van het water.

D. Open staan voor symboliek: geloofstaal, rituelen, vieringen
- Kinderen ontdekken de betekenis van water in Bijbelverhalen.
- Ze ontdekken in het christendom en in andere godsdiensten rituele handelingen waarin water iets zegt over de band tussen gelovige mensen en God.
- Kinderen ontdekken de betekenis van het doopsel als ‘uit het water herboren worden’, als een sacrament van nieuw leven.

Bedenkingen en reflecties bij de bijlage over leerplanonderwerpen en krachtlijnen.

Zowel in het overzicht van de onderwerpen per graad als in de krachtlijnen vind je de blauwdruk van de componenten terug. Telkens zie je hetzelfde stramien de kinderen moeten zich eerst goed voelen in hun vel, ze moeten dat basisvertrouwen versterken (zie onderwerpen met a). Vanuit dat vertrouwen worden ze zich bewust van eigen mogelijkheden met daaraan gekoppeld de eigen beperkingen (zie onderwerpen met een b). De nadruk ligt in de eerste cyclus op ‘ik’ en ‘ik in deze wereld’. Er wordt ook al gewerkt aan de component verbondenheid maar dan vooral verbondenheid met zichzelf (zie onderwerpen met een c). Voorbeelden van onderwerpen voor de eerste cyclus zijn o.a.:
- Mag ik zijn wie ik ben? (a),
- Ik heb een lichaam met vele mogelijkheden. ..(a en b),
- … maar ik kan niet alles. (b),
- Ik voel mij vandaag zo… (c).

Pas als dat vertrouwen er is en ook het besef van eigen mogelijkheden en beperkingen dan pas zijn de leerlingen klaar om verbondenheid te zoeken. Verbondenheid in relatie tot anderen. De thema’s voor de tweede cyclus zijn o.a.:
- vergeving en verzoening,
- verbondenheid in verdriet,
- anders zijn, ontmoeting,
- conflicten,
- gewetensvol handelen.

In de derde cyclus wordt de wereld nog een beetje groter dan maken de leerlingen kennis met andere gemeenschappen en andere culturen. Enkele thema’s zijn:
- bewogen en zoekende mensen vinden elkaar,
- samen leven tussen werkelijkheid en droom.

De twee laatste componenten worden volgens mij vooral in de twee laatste cycli uitgewerkt, ze worden slechts in beperkte mate behandeld in de eerste cyclus.

Voorbeelden van onderwerpen rond groeien in gevoeligheid voor goed en kwaad:
- vergeving en verzoening,
- conflicten,
- gewetensvol handelen,
- groeien in liefde en tederheid.

Voorbeelden van onderwerpen rond openstaan voor symboliek:
- stilte en gebed, ontvankelijkheid,
- symbolen.

GODSDIENST Herinneren-Erkennen-Herkennen 10/12/2009

Herinneren
Ik blik terug op dinsdag 8/12/2009.
Wat heb ik op die dag allemaal gedaan? Ik heb/ben:
- een halve dag gewerkt,
- tussen de middag met mijn man een hapje gaan eten,
- onderzoeken ondergaan in het ziekenhuis,
- bloemen gaan kopen voor mijn jarige schoonmoeder,
- met de kinderen gespeeld,
- aan mijn logboek over mijn stage gewerkt.

Erkennen
De onderzoeken in het ziekenhuis hebben me ervan bewust gemaakt dat het leven iets kostbaars is. Je loopt maar een korte tijd op aarde rond en je moet zorgen dat je die tijd invult met het goede te doen. Je moet zo weinig mogelijk tijd verliezen aan het kwade (afgunst, verraad, leugens, stelen, … ). De vraag is hoe doe ik dat? Er bestaat natuurlijk geen pasklaar antwoord op deze vraag. Het is daarom belangrijk dat je regelmatig geconfronteerd wordt met jezelf en je eigen levenswijze. Zo kan je jezelf regelmatig terug op het juiste spoor zetten om het goede te doen.

Herkennen
De God in de Bijbel geeft regelmatig te kennen dat mensen het goede moeten doen. Mensen die enkel voor de schijn naar de Tempel gaan en voor de rest een losbandig leven leiden en enkel uit zijn op geld en bezit, zijn niet welkom. Men moet aandacht hebben voor de medemens, zorgen voor de minder gegoeden onder ons.

GODSDIENST God 13/12/2009

Er zijn momenten …
dat ik mijn eigen in vraag stel en besef dat ik niet altijd even goed bezig ben.
dat ik in moeilijke tijden toch de rust vind.
dat ik steun krijg van anderen mensen.
dat ik mensen steun bied in moeilijke tijden.
dat ik besef dat er meer is dan enkel het materiële.
dat ik dankbaar ben.
dat de haast van het normale leven omslaat in rust en genieten van het hier en nu.
dat ik denk aan de mensen die me heel dierbaar zijn, dat ik die naaste omgeving zie als iets van onschatbare waarde.
dat ik de mensen die me dierbaar waren herinner en weer geconfronteerd wordt met het gemis.
dat ik mij verwonder over wat ik bereikt heb.
dat ik me bewust wordt van het feit dat ik het goed heb.
dat ik onder ogen zie dat vele anderen het minder getroffen hebben.
dat ik enerzijds inzie dat we als mens eigenlijk maar een klein deeltje zijn van heel de wereldse geschiedenis.
dat ik anderzijds zie dat diezelfde mens ook helemaal alleen een grote verandering kan brengen want als het niet bij één persoon begint.
…..

Op die momenten besef ik dat er iets of iemand moet zijn die een gedachtegang, een handeling of een gevoelen bij mij of anderen uitlokt. Maar omschrijven wie of wat dit is, kan ik niet. Dat is voor mij de vraag die onbeantwoord blijft maar die ik misschien ook niet beantwoord wil zien. Laten we dit onverklaarbare God noemen, want God krijgt voor ieder individu een andere invulling maar staat steevast voor het ongrijpbare.

donderdag 10 december 2009

GODSDIENST Opdracht 5: Bespreking aantal lessen uit thema bewogen en zoekende mensen vinden elkaar 07/12/2009

Handboek: Tuin van Heden
Thema: Bewogen en zoekende mensen vinden elkaar…
les 1: Zal ik me thuis voelen?
les 3: De eerste christenen
les 4: Maarten Luther
les 6: Op bezoek bij de buren (1)
les 7: Op bezoek bij de buren (2)

Wat heb ik geleerd?
Ik besef dat het belangrijk is om met de godsdienstlessen aan te sluiten bij de leefwereld van de kinderen. Zo wordt hun interesse voor het geloof gewekt. Je kan bijvoorbeeld vertrekken van iets wat de kinderen hebben meegemaakt en dan uitleggen hoe gelovige mensen hiermee omgaan of eventueel een toepasselijk verhaal uit de Bijbel er aan koppelen.
Door te vertrekken vanuit het kind wordt het geloof voor de kinderen veel tastbaarder, ze kunnen het beter begrijpen. Je start laagdrempelig door gebruik te maken van de input van de kinderen daarna stap je geleidelijk over naar de moeilijkere geloofstaal.

Het is essentieel dat je werkt aan het welbevinden van de kinderen tijdens de les. Een kind moet zich goed voelen. Pas dan is het vrij om zijn eigen mening en gevoelens te uiten en om dingen te doen die hij of zij in eerste instantie misschien niet zou doen. Kinderen gaan zo hun grenzen verleggen.
Werken aan het welbevinden is echter niet gemakkelijk omdat de leerlingen verschillende karakters hebben. Je moet ieder kind in zijn eigenheid laten. Heel introverte mensen , zet je bijvoorbeeld niet direct alleen voor de klas om iets uit te leggen. De aanpak verschilt bij ieder kind.

Wat is bruikbaar voor je eigen praktijk?
- Als ik een bepaald onderwerp aansnijd, kan ik starten met te vragen wat de kinderen al weten over dat onderwerp.
- De input moet niet altijd van mezelf komen, het is boeiend om te werken met (ervarings-)deskundigen zoals kinderen met een andere levensbeschouwelijke achtergrond, mensen uit de naaste omgeving van de kinderen, deskundigen van buitenuit.
- Bij de start van een nieuw thema start ik best zo concreet mogelijk, zo dicht mogelijk bij de leefwereld van de kinderen. Ik kan vragen stellen zoals: Heb je al eens meegemaakt dat, Ben je al eens in contact gekomen met en hoe was dat? - Bij het bespreken van een onderwerp, is het belangrijk dat ik alle aspecten van dat onderwerp aan bod laat komen. Ik mag bijvoorbeeld niet enkel de verschilpunten opnoemen, ik moet ook de gelijkenissen met andere bespreken. Ik moet een item kaderen in het groter geheel.
Dit draagt er toe bij dat de leerlingen het beter begrijpen.
- Het is belangrijk om de kinderen zelf dingen te laten doen zoals bijvoorbeeld in groepjes iets laten opzoeken of iets laten presenteren. Hierdoor begrijpen ze alles veel sneller en nemen ze het beter op.

zondag 29 november 2009

GODSDIENST Opdracht 3: Enkele impulsen uit de ‘In de kijker’ over Engelen. 29/11/2009

Je krijgt van je leerlingen tijdens de godsdienstles ongetwijfeld een aantal vragen waarop je moeilijk kan antwoorden. Soms weet je ook niet hoe je die dingen bespreekbaar maakt. Engelen is wel zo’n onderwerp. Engelen spreken tot de verbeelding zeker bij kleuters en kinderen van de lagere school. Als je een bijbelverhaal vertelt waarin een engel voorkomt, zullen er zeker leerlingen zijn die graag willen weten wat een engel eigenlijk is en wat hij doet. In dit geval is het handig als je naar een site als de Thomas-webpagina kan grijpen.

Je kan ervoor kiezen om zelf op de site over dit onderwerp te lezen. Met deze achtergrondinformatie op zak probeer je dan een gedegen antwoord te geven op de vragen van de leerlingen. Maar je kan ook beslissen een hele les te wijden aan dit onderwerp en dan helpt deze site je al aardig op weg.

Ik vind de uitleg die over de engel gegeven wordt op de site mooi. Mensen hebben soms hevige verlangens, ideeën, dromen. Deze kunnen soms zo sterk zijn dat ze ons niet meer loslaten. Ze worden een soort van boodschap, iets dat ons erg beïnvloedt in ons denken en doen. Boodschappen van God zijn anders dan andere boodschappen, ze komen voort uit de droom van God met de mens. De engel maakt de boodschappen van God voor de mens herkenbaar, de engel functioneert als een soort signaal.

Ook de opbouw van de ‘in de kijker’ draagt bij aan de uitleg. Men start vanuit de kinderen zelf: ze mogen aan de hand van de doe-suggesties praten over hun gevoelens, ideeën en verlangens. Ze merken dat sommige dingen hen nauwer aan het hart liggen dan anderen. Die sterke gevoelens, ideeën kunnen boodschappen worden die ons leven beïnvloeden.
Daarna gaat men hiervan voorbeelden uit de geschiedenis bespreken zoals Galileï en Martin Luther King. De kinderen beseffen dat bepaalde boodschappen soms heel erg belangrijk zijn en eigenlijk niet genegeerd kunnen worden.
Pas in de volgende stap gaat men naar de moeilijkere, symbolische taal van het geloof in de bijbelverhalen. De kinderen beseffen dat het moeilijk is om boodschappen van God te herkennen en dat de engel in bijbelverhalen als een soort signaal fungeert om de boodschap van God aan te geven.

zondag 22 november 2009

GODSDIENST Een eigen godsdienstlokaal is een aanwinst voor de godsdienstleerkracht.


Op mijn stageschool heeft de godsdienstleerkracht een eigen godsdienstlokaal. Dat geeft een aantal voordelen. Er moet bijvoorbeeld niet gesleurd worden met didactisch materiaal van de ene klas naar de andere. Alles wat leerkracht nodig heeft, is in het lokaal aanwezig: handboeken, knutselmateriaal, een radio, een pc, een paaskaars, …

De leerkracht kan dingen ophangen op de verschillende prikborden. Zo zie je op het prikbord voor elk leerjaar de elementen hangen van het thema waar ze op dit moment mee bezig zijn.

Er hangt ook een tijdlijn met daarop de periode van het Oude en Nieuwe testament aangeduid. Daarop kan de leerkracht gemakkelijk de verhalen uit de Bijbel situeren. Tegen de muur hangen landkaarten waarop de leerkracht de verschillende plaatsen beschreven in de Bijbel kan aanwijzen.

De leerlingen zitten in het lokaal ook aan 5-hoekige tafeltjes, dat bevordert de gemoedelijke sfeer in de les en zo kunnen de leerlingen gemakkelijk in groepjes werken.

zondag 15 november 2009

GODSDIENST Opdracht 5: Observatie van een Godsdienstles. 13/11/2009

Lesinhoud

De leerlingen hebben in de vorige les de opdracht gekregen een kaars mee te brengen die voor hen een speciale betekenis heeft. Aan het begin van de les vraagt de leerkracht voor welke gelegenheid de kaars gebrand heeft. Iedereen mag het verhaal van zijn kaars vertellen. Ook de leerkracht vertelt over verschillende momenten in haar leven dat ze een kaars gebrand heeft. De leerkracht neemt de tijd om naar de verhalen te luisteren. Daarna mogen de kinderen in hun werkschrift dat verhaal neerschrijven dat hen het meest getroffen heeft. Als een soort samenvatting wordt er klassikaal in het werkschrift genoteerd om welke redenen mensen kaarsen branden.

In het tweede deel van de les worden artikels gelezen over de hulde aan het graf van de onbekende soldaat en over het Olympus-vuur. De leerkracht vraagt aan de leerlingen wat het vuur in de beide verhalen symboliseert.

Het ‘vuurlied’ wordt gespeeld.

Aan het einde van de les voert de leerkacht nog een afrondend gesprek waarin ze een aantal vragen stelt. Ken je vurige mensen? Ken je mensen die vurig moeten zijn in hun beroep? Ze legt ook de link met de volgende les door te vragen of iemand inwendig al eens in vuur en vlam heeft gestaan. In de volgende lessen gaat het namelijk over verliefdheid.

Wat is het onderwerp van deze les?

Het thema waar ze vorige les mee begonnen zijn is vuur. In deze les vragen de leerkracht en de leerlingen zich af om welke redenen mensen kaarsen branden.

Welke levensvraag komt in de les aan bod?

Ik weet niet of we in deze les echt een levensvraag vinden. De leerlingen hebben wel geleerd dat mensen nood hebben aan bepaalde symbolen, rituelen om gevoelens uit te drukken of gebeurtenissen te verwerken.

Wat zijn de grote stappen (de fases) die in deze les gezet worden met de leerlingen?

Intro
De leerkracht situeert kort waar dat ze gekomen zijn. Ze herhaalt even wat ze de vorige keer gedaan hebben.

Verkenning
De leerlingen mogen het verhaal vertellen dat aan hun kaars verbonden is.

Verdieping
In het werkschrift noteren ze welk verhaal hen het meest is bijgebleven.

De teksten van de hulde aan het graf van de onbekende soldaat en het Olympus-vuur worden gelezen en besproken.

Het slot
Het afondend gesprek is het slot van de les.

Ik heb de verwerking als element bewust niet benoemd omdat ik vind dat je de verwerking eigenlijk niet of nauwelijks terug vindt in deze les. Ik heb geprobeerd de vijf fases van een Godsdienstles te benoemen maar ik vind ze eigenlijk niet zo goed uitgewerkt in deze les.

Welke handleiding wordt gebruikt?

De Tuin van Heden.

Wat is de sfeer in deze les? Onderscheidt deze zich van andere lessen? Waarin wel, waarin niet? Hoe wordt aan deze sfeer gewerkt?

De sfeer in de les is gemoedelijker dan in een andere les. De leerlingen mogen over hun eigen ervaringen vertellen, mogen hun eigen mening geven. Kortom ze krijgen meer de kans om hun eigen te zijn. Ze staan stil bij een aantal zaken, je kan de Godsdienstles zien als een rustmoment waarin ze de tijd krijgen om een aantal gebeurtenissen te verwerken. In andere lessen krijgen ze hier minder kans toe.

Er wordt aan de sfeer gewerkt door kaarsen te branden, muziek te spelen, verhalen te lezen, … De kinderen zitten in groepjes aan 5-hoekige tafels. Tijdens bepaalde activiteiten, bijvoorbeeld knutselen, mag er al eens rustig gebabbeld worden.

Hoe reageren de kinderen op deze les? Welke momenten zijn ze betrokken, op welke momenten zie je de betrokkenheid dalen?

Ik vind eigenlijk dat de kinderen weinig betrokken zijn. Er komen weinig spontane verhalen over de kaarsen. Als de leerkracht vragen stelt reageren de leerlingen bijna niet. Slechts op het einde in het afrondend gesprek komt er wat meer animo, vooral als het over verliefdheid gaat.

Noteer enkele voorbeelden van levensvragen die deze kinderen stellen.

Ik vind geen voorbeelden terug van levensvragen die de kinderen zich gesteld hebben.

Aan welke component wordt vooral gewerkt?

Volgens mij is de belangrijkste component in deze les het openstaan voor symboliek.

De kinderen moeten weergeven wat de kaars die ze hebben meegebracht voor hen betekent, om welke reden dat ze die gebrand hebben.

Ze moeten momenten, rituelen, vieringen,… opnoemen waarbij er kaarsen gebrand worden.

Ze moeten één woord kunnen plakken op wat het vuur symboliseert in het verhaal over het Olympus-vuur en het verhaal van de hulde aan het graf van de onbekende soldaat.

In de les wordt symboliserende taal gebruikt: ken je vurige mensen, ken je mensen die in hun beroep vurig moeten zijn, wie heeft inwendig al in vuur en vlam gestaan?

GODSDIENST Opdracht 3: Lezen en bespreken van een Naomi.




'Sterren aan de hemel’




Inhoud van het tijdschrift

In het tijdschrift worden de verschillende betekenissen van het woord ster belicht. Het begint met een laagdrempelig verhaaltje waarin de symbolische betekenis van het woordje ster wordt uitgelegd. In het volgende artikel wordt aangetoond dat er in de wereld rondom ons mensen zijn die een ster zijn voor andere mensen. Aan de hand van een aantal spelletjes wordt daarna de symbolische betekenis van het woordje ster verder uitgediept. In het tweede deel wordt de link gelegd met de geboorte van Jezus bij het knutselen van de ster die de weg wees naar de stal waar Jezus geboren is. In de versjes over Jezus en Abraham op de laatste bladzijde wordt telkens het woordje ster gebruikt.




Eigen mening

De verschillende items in het boekje zijn zeer geschikt om een les mee te beginnen of ter verdieping of verwerking van een bepaald thema. Maar ik vind de verschillende items misschien iets te weinig uitgewerkt. Het verhaal van Jean Vanier mocht bijvoorbeeld wat uitgebreider zijn. Er mocht wat meer duiding gegeven worden. Er zitten ook geen overgangen tussen de verschillende items, ze volgen mekaar gewoon op. De verschillende elementen mochten meer gekaderd worden in een groter geheel.



donderdag 12 november 2009

GODSDIENST Observatie twee lesuren Godsdienst in het 2de leerjaar 22/10/2009


Lesinhoud


Bij aanvang van het eerste lesuur wordt de paaskaars aangestoken en wordt er samen gebeden. Vóór de leerkracht aan het gebed begint, vraagt zij aan de leerlingen voor wat ze allemaal willen bidden. Ze laat een aantal kinderen hun intenties vertellen. Ze benadrukt dat de kinderen ook in stilte voor iets kunnen bidden als ze liever niet vertellen waarvoor ze bidden. Als er kinderen zijn die niet willen meebidden, hoeft dat niet maar iedereen moet wel stil zijn.


De leerkracht grijpt terug naar de vorige les. In die les zijn ze gaan wandelen in het bos en hebben ze de natuur verkend. In de natuur zagen ze dingen die ze mooi vonden, die noemden ze de waauw-dingen. Maar er waren ook dingen die ze niet mooi vonden. Er waren zelfs dingen waar ze bang van waren. De kinderen mogen dingen opnoemen waar ze bang van zijn. Enkele voorbeelden zijn: de spin, de netel, de mug, … Dan vraagt de leerkracht: wie al die dingen gemaakt heeft. Is er een mens die al die mooie dingen kan maken zoals de planten, de dieren,…. Kunnen de mensen dat? Neen, daar moet je heel speciaal voor zijn. Wie was het? Vroeger hebben de mensen daar een verhaal over geschreven, om uit te leggen hoe al dat moois tot stand kwam. Dat vinden we terug in het Scheppingsverhaal. Dat is het verhaal over hoe God de wereld heeft gemaakt.


De leerkracht leest het Scheppingsverhaal.


Na het verhaal vraagt ze aan de kinderen of het letterlijk zo gebeurd is zoals het in het verhaal is beschreven. Ze concludeert samen met de kinderen dat het niet zo letterlijk gebeurd is en dat de mensen zochten naar een verklaring voor al dat moois. De mensen wilden weten hoe alles ontstaan is en schreven dit neer in een verhaal.


In het tweede uur mogen de leerlingen knutselen: ze mogen hun eigen schepping knutselen. Ze knippen en kleuren figuurtjes en kleven die op een kartonnen achtergrond (zie foto in bijlage). Tijdens het knutselen wordt er rustige muziek gespeeld.


Vind je de vijf geboden van goed godsdienstonderwijs terug in de les?


1. Verken met de kinderen de levensbeschouwelijke dimensie van het leven.

De leerkracht stelt de vraag wie al dat moois gemaakt heeft. Als antwoord daarop leest ze het Scheppingsverhaal. Daarna legt ze uit dat de kinderen het verhaal niet letterlijk mogen opvatten, dat mensen dit verhaal geschreven hebben omdat ze zochten naar een verklaring voor al dat moois. In de zoektocht naar wie dat moois gemaakt heeft, ontdekt ze met de kinderen de levensbeschouwelijke dimensie van het leven.

2. Wek daarbij hun belangstelling voor elementen van christelijk geloven (traditie).

Voorbeelden hiervan zijn:
- het aansteken van de kaars,
- het gebed bij aanvang van het lesuur,
- het verhaal uit de bijbel.

3. Geef de kinderen kansen om zelf actief te leren, te verkennen, na te denken, te ontdekken.

Voorbeelden hiervan zijn:
- de herfstwandeling: verkenning van de natuur,
- het maken van het knutselwerk,
- het zelf mogen voorbeelden opnoemen,
- het zelf mogen kiezen voor wat ze bidden.

4. Maak verscheidenheid binnen en buiten de klas zichtbaar en relevant voor het leren.


- Wie niet wil meebidden, hoeft niet maar moet wel stil zijn uit respect voor

de anderen.
- Bij het bidden laat ze kinderen die in stilte voor iets willen bidden ook vrij daarin.
- Tijdens de herfstwandeling mag iedereen zijn mening geven over de mooie en minder mooie dingen in de natuur.

5. Bied de kinderen ruimte om eigenheid als mens en gelovige te vinden, te uiten, te beleven, te vieren.


- Bij het gebed mogen ze zelf aangeven voor wie of wat ze willen bidden.
- Ze mogen in stilte voor iets bidden.
- Wie niet wil meebidden, hoeft dat niet.
- Ze mogen dingen opnoemen die ze mooi vinden en waar ze schrik van hebben.
- Ze kunnen hun creativiteit uiten in het knutselwerk.


Vind je de visie van het leerplan terug in de les?


De volgende elementen uit de visie komen volgens mij in de les voor.

De identiteitsvorming van de leerlingen wordt gestimuleerd want er wordt in deze les gewerkt aan de groei van de kinderen op levensbeschouwelijk vlak namelijk door de zoektocht naar een verklaring voor al dat moois.

Deze les kan voor de leerlingen een eerste of vernieuwde kennismaking zijn met de Blijde Boodschap en het christendom. De leerkracht wil interesse wekken voor een godsdienstige en gelovige benadering van het leven.

De leerlingen worden in deze les uitgenodigd om na te denken over de werkelijkheid waarin ze leven.

De les geeft informatie over en inzicht in de christelijke godsdienst, de leerlingen worden uitgenodigd tot een levensbeschouwelijke en godsdienstige benadering van de werkelijkheid. Ze krijgen kansen tot verwondering en bewondering.

Deze les maakt een link met andere vakken die op een andere manier kunnen ingaan op de vraag hoe alles ontstaan is.

Er wordt samen geluisterd naar Gods Woord. Via verschillende werkvormen zoals het lezen van het verhaal en het knutselen, komen de kinderen op het spoor van Gods Woord.

Ze leren de woordenschat en de taal van het christendom kennen. Ze leren omgaan met de vraag naar God.